1 Petrus 2: 11-17
Samenvatting
Stel je hebt een jubileum, bruiloft of afscheid op je werk en iemand mag een toespraak houden. En stel nu dat diegene gaat vragen bij collega’s wat ze over je te vertellen hebben. Wat zouden ze dan over je zeggen? Welke woorden komen bij u naar boven? Zouden ze ook iets zeggen over je geloof? Of zouden er zelfs mensen zijn die door jouw manier van leven zelf tot geloof zijn gekomen? Dat gaat wel heel ver, maar daar gaat het wel over in ons gedeelte uit 1 Petrus 2.
- Wie ben je?
In vers 11 noemt Petrus zijn lezers ‘bijwoners en vreemdelingen’. Ze horen dus ergens anders thuis en leven in een vreemd land. Bovendien zijn ze maar tijdelijk in dat vreemde land. Je doet wel mee, maar je bent nooit écht thuis. Zo typeert Petrus de christenen. Is dat voor ons ook zo? Voel jij je vreemdeling in Nederland, in onze cultuur?
Daarnaast zegt Petrus ook dat je als christen een vrij mens bent (vers 16). Je bent vrijgekocht door God Zelf en daarom staat een christen ontspannen in het leven. Je hoeft dus niet mee te doen met wat iedereen om je heen doet of hetzelfde te vinden als je collega’s. Je hoeft ook niet van deze tijd te zijn. Je hoeft eigenlijk helemaal niets, je hoeft alleen maar jezelf te zijn. Als je gelooft in God, heb je in de eerste plaats met Hem te maken. En Hij heeft je geroepen om als vreemdeling in een andere cultuur te leven.
- Hoe leef je dan?
Hoe geef je het vorm om als vreemdeling en vrij mens te leven? In vers 11 zegt Petrus ‘geliefden ik roep u op […] u te onthouden van de vleselijke begeerten die strijd voeren tegen de ziel’. Je ziel is wat je ten diepste bent als mens. Je ziet in deze cultuur dat je begeerten bepalen wat je doet en niet doet. Maar in Gods Koninkrijk is dat niet normaal. Petrus zegt dat je ziel gevaar loopt als je je laat leiden door zelfzuchtige verlangens. Ten tweede zegt Petrus in vers 13-14 dat christenen zich moeten schikken onder alle menselijke orde. De basishouding van een christen is om je te onderwerpen aan de overheid, omwille van de Heere. Petrus zegt dus dat je als vrij mens moet schikken in de structuren waarin je terecht gekomen bent.
Je zou het kunnen lezen als twee voorbeelden om je levenswandel onder de heidenen goed te houden: houd je begeerten in controle en schik je in de menselijke orde.
- Waarom zou je het eigenlijk doen?
In vers 12 en 15 lezen we daarover. Je leeft hier als vreemdeling tussen allemaal mensen die God niet kennen. Daarom moet je heel goed op je levenswandel letten, om de mensen die kwaad spreken de mond te snoeren. En uiteindelijk zelf zo dat ze, op basis van jouw gedrag, God verheerlijken. Ga er maar vanuit dat mensen jou als christen altijd naar beneden zullen praten. Nu moet jij zo leven dat je anderen als het ware muilkorft, dat ze stomverbaasd zijn als ze zien hoe jij leeft. Dat is de wil van God. Dan gaat Petrus nog een stap verder: je moet zo leven dat anderen uiteindelijk God gaan verheerlijken. Het is teveel gevraagd als je denkt dat je zelf anderen moet bekeren. Maar het is niet teveel gevraagd om zo te leven dat andere mensen iets van God aan jou kunnen zien. Dat betekent dat je je vooral richt op God en niet op de mensen om je heen. Dan gaat het niet om ingewikkelde dingen, maar juist om heel eenvoudige dingen:
- Wees vriendelijk en bescheiden.
- Sta positief in het leven en wees betrouwbaar.
- Respecteer de ander in alle gevallen omwille van de Heere.
De waarden van Gods Koninkrijk neem je mee in deze cultuur. Je zou transparant moeten zijn tot op God. Doe dat ontspannen, want je bent een vrij mens.