12 november 2017

ds. D.M. van de Linde Hebreeën 5:11 – 6:20

Bijbeltekst: Hebreeën 5:11-6:20

Samenvatting:

Een geliefde kan achteruitgaan. Je voelt dan de pijn dat je iemand gaat verliezen. Je hebt er alles voor over om het tij te keren, maar er is geen kruid tegen dementie (vroeger werd dat wel kinds-worden genoemd) opgewassen. De schrijver van de brief aan de Hebreeën is er onthutst over dat gelovigen kinds geworden zijn. De apostel had juist vorderingen in het geloof willen maken, terwijl de mensen van de gemeente het met minder willen doen. De mensen zijn eigenlijk afgehaakt. Het lijkt erop dat deze mensen uit Gods gunst zijn gevallen, want de apostel beweert dat een terugkeer niet meer mogelijk is. Voor God is het echter wel mogelijk om mensen terug te laten keren.
De apostel zegt dit wellicht uit pastorale ervaring. Het gaat hier namelijk niet over mensen die iets ergs hebben meegemaakt of in onkunde hebben geleefd. Het gaat hier over mensen die ooit verlicht zijn geweest en de hemelse gaven (zoals het avondmaal) hebben gesmaakt. Zij hebben fragmenten van het koninkrijk van God gezien. Als deze mensen nu doen alsof ze dat niets heeft gedaan, is het net alsof Christus opnieuw gekruisigd wordt. Door het afhaken en het breken met God kunnen ongelovigen zeggen dat het offer van Christus niets heeft uitgehaald.
Er wordt tijd besteed aan van alles en nog wat, maar niet of nauwelijks aan de omgang met God. Deze mensen zijn geestelijk hard achteruit gegaan. De apostel is hier verontwaardigd en teleurgesteld over, omdat het offer van Christus veracht wordt. Het leven met God is afgestorven, net zoals spieren slap worden als ze niet meer gebruikt worden. Het is de vraag of de mensen alleen maar melk voorgehouden moet worden in plaats van vast voedsel. Het is een veeg teken als mensen alles maar zo moeilijk en zwaar vinden in de kerk. De kerk aansprekend maken voor de buitenwereld door alles maar zo gemakkelijk mogelijk te maken, kan neerkomen op een loopplank de kerk uit, in plaats van erin.
De apostel zegt dat de tijd van de hapklare brokken voorbij is en dat de mensen sterker moeten worden. Het gaat hierbij om meer verlangen naar God en naar het dienen van de naaste. Groeien is niet altijd pijnloos. De apostel spoort aan om op de weg van toenemen van geloof te blijven. We kunnen het niet op zijn beloop laten en denken dat we het later wel weer een keer oppakken.
Hoe doen we dat nu: groeien in geloof, hoop en liefde? Het geloof is niet een set met regels of een levensbeschouwing. Geloof is het leven met God. Hoe worden we daar nu sterker in? De apostel zegt dat dit door vertrouwen en geduld moet gaan. Dat staat haaks op onze tijd van ‘vandaag besteld en morgen in huis. Abraham heeft heel lang moeten wachten op de vervulling van de beloften. Het land dat Abraham bezat was op een dag alleen het graf van zijn vrouw. Op de geboorte van een zoon moest hij heel lang wachten. Daarna werd Abraham opgedragen zijn zoon Izaäk te offeren. Het geloof is dus een zaak van lange adem.
God heeft Zijn beloften met een eed beloofd: daarop mogen wij hopen. De hoop is het anker van de ziel: we zien het niet, maar geeft een schip wel houvast. In Christus wordt het anker van de hoop vastgehouden. Geen macht kan ons hiervan loswrikken, hoewel de spanning op de ketting groot kan zijn. Als iets wervend is voor de buitenwereld zijn het wel ‘aangelijnde mensen’. Geloofsvertrouwen is wervend, bijvoorbeeld dat we niet ons geloof verliezen als het moeilijk wordt. Er was eens een man die de boodschap van een ernstige ziekte kreeg en reageerde met ‘nu kan ik er niet meer voor de ander zijn’. Als wij groeien in geloofsvertrouwen wordt onze gerichtheid op God en onze medemens groter. Iets groters is niet denkbaar.
Amen.

Categorieën