Onstuitbare stroom!
Samenvatting
In Nederland bouwen we dijken om ons te weren tegen het water. Vanmorgen gaat het over water dat niemand kan tegenhouden, het water van de doop. De doop is een vloedgolf bij de Heere Jezus vandaan om ons onder te dompelen in Zijn genade.
Petrus bevindt zich in het hol van de leeuw bij Cornelius, want Cornelius was onrein. We zijn dat allemaal door de zonde. Cornelius diende de afgoden, behoorde bij de Romeinen. Petrus was een Jood, hij behoorde bij het geheiligde volk van God. Gelukkig had Petrus net het visioen gezien van het laken met de reine en onreine dieren en wist hij dat voor God het onderscheid tussen rein en onrein kwam te vervallen. Binnen bij Cornelius gaat Petrus preken over de Heere Jezus. Vers 43: ‘Iedereen die in Hem gelooft, zal vergeving van de zonden krijgen, door Zijn Naam!’ Daarop komt de Heilige Geest op allen die het Woord horen. Dat zien we aan vers 46, waarin staat dat zij in vreemde talen God groot beginnen te maken. Hier gebeurt hetzelfde als op de eerste Pinksterdag! Voor de tweede keer Pinksteren, maar nu bij de heidenen, wat een grote gunst van God!
Petrus voelt Gods aanwezigheid en wordt vervuld met de Geest en dan zegt hij: ‘Kan iemand soms het water weren, dat deze mensen niet gedoopt zouden worden?!’ Petrus voelt dat de kraan van Gods genade wijd openstaat! De Joden hielden het water soms tegen. Zij doopten ook, maar pas als iemand besneden was. Dan moest hij helemaal ritueel gewassen worden van de onreinheid. Als iemand niet besneden was, legden de Joden toch nog wat zakken zand voor het doopwater. Dan konden mensen niet bij God horen. Petrus staat als het ware op de dijk en ziet aan de andere kant allemaal heidense mensen en hij weet dat God zich ook met die mensen wil gaan bemoeien. In hoofdstuk 11:17 zegt hij het: ‘Wie ben ik dan dat ik bij machte was om God tegen te houden?!’
Het is namelijk niet alleen water, maar God Zelf beweegt Zich naar de heidenen om hen bekend te maken met Zijn lieve Zoon. Daarom neemt Petrus het besluit, hij beveelt dat ze gedoopt worden. Niet alleen Cornelius, maar iedereen die bij hem is mag worden gedoopt in de onstuitbare stroom van genade. Doopouders, het doopwater strekt zich naar jullie uit. God heeft het door de generaties laten horen. Hij is gekomen tot in de lage landen bij de zee! Hij strekt Zijn handen naar ons uit in Rotterdam. Het leven is zo’n strijd met onszelf. We zijn de zonden niet de baas. Gelukkig is de Heere daarop berekend! Jezus neemt de strijd over en zal hem voor ons volbrengen!
De baptisten zeggen dat je eerst bekeerd moet zijn voordat je gedoopt mag worden. Mensen die tegen de kinderdoop zijn, gebruiken deze geschiedenis om te zeggen dat je eerst de Geest moet hebben en dat je daarna pas gedoopt mag worden. Maar Gods genade is totaal: jij en alles wat bij je hoort, hoort ten volle bij Gods ontferming. In hoofdstuk 8 en 19 zien we eerst de doop en daarna de Geest. Je kunt hier geen dogma van maken.
In hoofdstuk 11:18 staat nog iets moois. De mensen hebben Petrus aangehoord en zien en erkennen het wonder dat God ook de heidenen de bekering wil geven die tot het leven leidt. Doop en bekering hebben alles met elkaar te maken. Zij vormen samen een medaille. God speldt je de doop op als een medaille, een teken van Zijn genade. Die staat aan de ene kant ten volle uitgeschreven. Aan de andere kant is er ook bekering nodig. De bekering die tot het leven leidt. Die twee kunnen niet zonder elkaar. Cornelius heeft dit ervaren, hij wist amper wie Jezus was en moest elke dag zich leren te bekeren. Hij moest leren welke zonden hij moest opruimen. Dat komt er allemaal in mee als we de Heere Jezus leren kennen. Als we gedoopt zijn, moeten we nooit vergeten dat we ook een ander leven moeten leiden. Als er nou echt die bekering komt in ons leven, dan is dit Gods genadige belofte: dan ontvangen zij het Leven! De doop zegt dat Jezus jouw zonden wil wegnemen en dat wordt volle werkelijkheid wanneer jij je bekeerd! Ga daarom op je knieën en leef tot in eeuwigheid! Amen